New York, 1949. Nazikamp-overlevende Herman Broder woont met zijn tweede vrouw Jadwiga op Coney Island. Jadwiga is een jonge Poolse vrouw die huishouding deed in huize Broder, toen Herman nog met Tamara en hun twee kinderen leefde. Jadwige redde Hermands leven door hem in de schuur van de boerderij van haar ouders te helpen onderduiken. Herman heeft ook een minnares, Masha, een bruisende vrouw met wie hij steeds een passionele en fysieke relatie had. Masha woont bij haar moeder in de Bronx. Op zekere dag komt Herman erachter dat Tamara in New York is : zij had het kamp overleefd, al moet zij verder leven met een verlamde heup. Hij bekent Tamara dat hij getrouwd is met Jadwiga en dat hij een minnares heeft. Herman leeft temidden van allerhande kwellingen. 's Nachts doorstaat hij nog steeds doodsangsten, en hij voelt zich verscheurd tussen de zinnelijke Masha en de bemoederende Jadwiga. Tamara wordt voor hem een soort rustpunt. De problemen stapelen zich op wanneer Masha zwanger blijkt, maar zes maanden later blijkt de zwangerschap vals te zijn. Jadwige evenwel is echt zwanger, maar Herman kan zich niet echt aan haar binden. Masha's moeder sterft en Masha slikt slaaptabletten. Herman zendt geld naar Jadwiga, die bevallen is van een dochtertje, Masha, en die verzorgd wordt door Tamara...