Martin Beck, 45, gescheiden, herneemt na een langdurige herstelperiode als gevolg van een bijna fatale kogelwond, zijn werk als hoofd van de Antwerpse moordbrigade. Om weer kalm aan te kunnen wennen, geeft men hem een zaak die niemand nog interesseert : in een van binnenuit gesloten kamer is, gedood door een kogel, het lichaam van een oude man gevonden, zonder een spoor van een wapen.
Beck gaat dit geval op zijn eigen vakkundige manier te lijf en raakt daarbij in conflict met de substituut Procureur des Konings Fishe, die tijdelijk bij de Politie is gedetacheerd. Fisher zit achter een bende geldtransportovervallers aan met het fanatisme van een tankcommandant en heeft daartoe Beck's beste medewerkers ingeschakeld. Fisher is echter niet de enige reden die Beck doet beseffen dat willekeur over het lot van mensen, schuldig of onschuldig, lijkt te beslissen.

In het verloop van zijn onderzoek ontmoet Beck Monita, een jonge, gescheiden moeder, die probeert als serveerster de eindjes aan elkaar te knopen, maar toch niet van plan lijkt zich zomaar bij haar schamele vooruitzichten neer te leggen. Deze ontmoeting raakt hem meer dan hij nog voor mogelijk had gehouden. Door de dood van een bankemployé tijdens een overval wordt Beck betrokken bij Fisher's 'special brigade', waardoor de verwikkelingen er voor Beck niet eenvoudiger op worden.

Via een informant, een kennis van Monita, kan Fisher een hinderlaag met groot materieel voor de geldtransportovervallers zetten en hij lijkt de operatie onder controle te hebben, op een klein detail na...
Tenslotte lost Beck het raadsel van de gesloten kamer op, maar Fisher is niet geïnteresseerd. Hij wil schuldigen voor zijn brigade, maar schuldig zijn niet altijd degenen die dat schijnen, terwijl een schuldige weet te ontsnappen.