When a Stranger Calls
verdeler
acteur/actrice (10)
regisseur (1)
producent (2)
uitvoerend producent (2)
director of photography (1)
scenarist (2)
beeldmonteur (1)
productieontwerper (1)
componist (1)
Ideeën die van kortfilm tot langspeler worden uitgebreid, vertonen wel vaker tekenen van metaalmoeheid of van overbodige rek. Dat is ook zo bij Fred Waltons langspeeldebuut When a Stranger Calls, gebaseerd op zijn kortfilm The Sitter die hij twee jaar eerder afleverde. Maar die overbodige rek hoeft daarom niet noodzakelijk naar een slechte film te leiden. Al zijn er zeker de nodige tegenkantingen te werpen in de richting van deze psychologische horrorthriller, aan de eindmeet zijn het toch de kwaliteiten en goede punten die schone sier mogen maken.
The Sitter was een twintig minuten durende chiller over een babysitster die tijdens een oppasavond op de kinderen van een dokter voortdurend stalkerige telefoontjes krijgt. De politie laat de lijn onderzoeken en ontdekt dat de beller zich schuil houdt op de bovenste verdieping van het huis zelf. Kip-pen-vel.
Walton en zijn oude schoolmakker/coscenarist Steve Feke wisten de film te draaien op drie dagen tijd met een kostenplaatje van twaalfduizend dollar. Hun kortfilmkind in de zalen krijgen verliep echter niet zo gemakkelijk. Toch viel alles uiteindelijk in de juiste plooien op de juiste plaats op de juiste tijd. Een bioscoop in Los Angeles toonde zich bereid om The Sitter te vertonen als bijfilm bij Richard Brooks’ Looking for Mr. Goodbar. En laat dat net de bioscoop zijn waar producenten Barry Krost en Douglas Chapin naar Goodbar kwamen kijken. Zij waren zodanig onder de indruk van het voorprogramma dat ze Walton en Feke in contact brachten met geldschieter Melvin Simon – naast filmproducent ook een succesvol zakenman die onder meer mee aan de wieg stond van de grootste shoppingcentrumketen in Amerika – om hun idee uit te werken als langspeler.
Niet dat ze de plot van hun initiële kortfilm langer maakten: ze kleefden gewoon tachtig minuten extra materiaal aan het geheel en zorgden dus voor extra plotontwikkelingen. En ze namen The Sitter ook volledig opnieuw op met Carol Kane die de eer en het genoegen kreeg om de geteisterde babysitster te vertolken. De rest van de speelduur modelleerden ze welhaast ongegeneerd naar John Carpenters Halloween. Met Charles Durning als ersatz Donald Pleasence die verbeten jacht maakt op de (weliswaar geen masker dragende) moordenaar die na de nodige omwegen uiteindelijk terug bij Kane terechtkomt voor een nieuw rondje psychologische terreur. De maniak van dienst wordt vertolkt door de Brit Tony Beckley die tijdens de opnames terminaal ziek bleek en zo’n zes maand na de uiteindelijke première van When a Stranger Calls overleed.
Door de soms nogal geforceerde bochten en krochten in het uitgebreide scenario verliest de prent op sommige plaatsen wat aan relevantie. Zeker de keuze om Beckley en Kane aan het eind terug samen te brengen voelt nogal ongeloofwaardig aan. Het langere middenstuk – waarin Beckley in een soort eerbetoon aan Looking for Mr. Goodbar zijn zinnen zet op tooghangster Colleen Dewhurst – biedt meer animo en gefundeerde spanning. Al vormen de eerste twintig minuten natuurlijk de echte koopwaar van deze ietwat onderbelichte horrorthriller die vooral zijn heil zoekt in suggestie en het bloedvergieten volledig buiten beeld houdt. En Wes Craven en Kevin Williamson waren ontegensprekelijk ook fan van die eerste twintig minuten, getuige hun hommage in Scream.
Walton pakte in 1993 uit met de voor televisie gemaakte sequel When a Stranger Calls Back waarin Kane en Durning opnieuw van de partij waren. Voor de volledigheid ook het vermelden waard: Simon Wests uit 2006 stammende remake waarin de eerste twintig minuten wel over negentig minuten werd uitgesmeerd. Wat niet zo’n goed idee bleek te zijn.