David is dertig, en voor hem is het leven een dolle komedie waarvan de meester een narrenkoning zou zijn. Maar wat doet David zo hollen ? Zijn werk ? Zijn leeftijd ? Zijn zus ? Zijn zwager ? Zijn familie ? Of gewoonweg zijn liefde voor Anna ? Als David rent, dan doet hij dit al lachend, en zijn lach is deze van een Joods kind van dertig dat bevreesd is voor de wereld en de humor gebruikt als een vlucht dwingt. En dat lot heeft vaak het gelaat van zijn gezellin Anna. Wat zij wenst is een ietwat verantwoordelijke man aan haar zijde. Maar David voelt deze last op zijn schouders drukken en slalomt met een dol bevrijdend lachje tussen de mannen en vrouwen die zijn wereld bevolken. Er is Simon, zijn zwager, zijn zus, France, die net als hij kinderen van de Quin Generation zijn, er zijn zijn ouders en hun huis in Normandi?. En er is Helene, de sublieme ster die David in zijn hart draagt en die hij maar niet kan vergeten.